Op 20 oktober vergaderde de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van de Tweede Kamer over het arbeidsmarktbeleid. Tijdens het debat over arbeidsmarktbeleid was de aanpak van schijnzelfstandigheid een belangrijk onderdeel. Wat zijn de belangrijkste uitkomsten van dit debat?
In de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt beschreef minister Karien van Gennip (SZW) afgelopen zomer hoe zij de arbeidsmarkt toekomstbestendig wil maken. Ter inspiratie zou ze onder meer bekijken hoe België omgaat met de vraag wanneer een opdrachtgever een zelfstandige mag inhuren.
Pleidooi voor Belgische model
Ook I-ZO en andere brancheorganisaties adviseerden de minister om te kijken naar de Belgische wet- en regelgeving rondom de kwalificatie van arbeidsrelaties. “Het Belgische model biedt mogelijkheden voor een uitvoerbaar en handhaafbaar alternatief voor de wet DBA”, zo stelden de brancheorganisaties in een position paper. “De minister moet het Belgische model echter niet letterlijk overnemen, maar gebruiken als denkwijze.”
Sectorale criteria verduidelijken gezagscriterium
“Het pleidooi van I-ZO is om voor probleemplekken sectorale afspraken te maken en glashelder te beschrijven onder welke voorwaarden bepaalde functies of werkzaamheden door zelfstandig ondernemers gedaan mogen worden. Op die manier verduidelijk je het gezagscriterium met sectorale criteria. Dit is de Belgische aanvliegroute”, schreef ook I-ZO voorzitter Josien van Breda eerder in een column.
Minister: geen sectorale aanpak
Van Gennip ziet echter niets in een sectorale aanpak van schijnzelfstandigheid zoals in België, verkondigde ze nu tijdens het SZW-debat. De minister vindt dat zulke aanvullende regels per sector niet nodig zijn. Zij verwacht dat een aanpassing van de definitie van ‘gezag’ voldoende duidelijk maakt wie mag werken als zelfstandige. “Als de term gezag duidelijker is, dan kan het niet meer zo zijn dat je als schijn-zzp’er in de zorg, onderwijs of kinderopvang werkt.”
Aanpassing term ‘gezag’
Hoe Van Gennip die term wil aanpassen, is nog niet duidelijk. Ze herhaalde haar standpunt dat ‘vast werk in principe uitgevoerd moet worden door iemand met een vast contract’. Verder verwees ze naar de troonrede, waarin de Koning zei dat een vaste baan moet de norm zijn.
Minimum uurtarief
Er komt wel een rechtsvermoeden van werknemerschap als iemand werkt onder een bepaald uurtarief, vertelde de minister tijdens het debat. Ze onderzoekt nog hoe hoog het uurtarief moet zijn. De SER adviseert een bedrag van 30 á 35 euro per uur. Ook volgens I-ZO en de andere brancheorganisaties kan dit een goede denkrichting zijn, zo lang de administratieve last niet te veel toeneemt.
Vervolgstappen Van Gennip en Van Rij
Van Gennip en staatssecretaris Marnix van Rij (Belastingdienst) beloofden dit najaar een stappenplan om vaker en strenger te handhaven bij schijnzelfstandigheid. Dat plan is vertraagd en komt pas eind dit jaar. De minister is nu nog druk in onderhandeling met de sociale partners, zo verklaart ze. Zij wil in december een conceptplan af hebben, in januari een brief naar de Kamer sturen en er in februari over debatteren.
Vanwege de goedgevulde agenda kwam de commissie op 20 oktober overigens niet door alle punten heen. Op donderdag 3 november wordt het debat verder afgerond.